Betekenis
Zelfstandig naamwoord
- hoop (de ~)
wens dat er iets gunstigs gebeurt
“hoop krijgen” - hoop
iemand op je altijd kunt rekenen; iem. op wie men vertrouwen kan; iets dat bescherming biedt
“hoop in bange dagen”
Synoniemen: toeverlaat, toevlucht - hoop
een weg die toegang verschaft tot een woning of ander gebouw.
Synoniemen: boel, drom, massa, menigte, schare, stapel, tas, troep - hoop (de ~ | meervoud hopen)
grote hoeveelheid
“op een hoop”
Synoniemen: bende, berg, kwak, lading, massa, schep, stelletje, stoot, troep,veelheid, vracht, zooi, zwik, pak, smak, bom, bulk, sjees, boel - hoop (de ~ | meervoud hopen)
drol; broodje; drol; drol; vaste ontlasting; hoeveelheid menselijke of dierlijke uitwerpselen
“pas op, trap niet in die hoop”
Synoniemen: bolus, bout, dreutel, drol, druk, hoopje - hoop (de ~ | meervoud hopen)
zijn voorkeur bepalen voor (een of meer uit een aantal personen of zaken)
“een hoop [werk/geld]”
Synoniemen: berg, hoopje, stapel, tas - hoop
stapel
“Op de grote hoop gooien.” - hoop
een grote hoeveelheid
“Een hoop lawaai.” - hoop
een verwachting van iets wenselijks
“Hoop doet leven.”
Voorbeeldzinnen
- Ik hoop van niet.
- Hij verliest nooit de hoop.
- Zolang ik adem, hoop ik.
- Ik hoop dat John komt.
- Goede hoop
- Kinderen hebben een hoop slaap nodig.
- Je hebt een hoop juwelen gekocht.
- Ik hoop ooit Egypte te kunnen bezoeken.
- Ik hoop dat het u zal bevallen.
- Ik moet morgen een hoop werk doen.
0 reacties